Vannacht werd ik wakker. Mijn linker arm had een goed idee. Hij schreeuwde: een goed idee, een goed idee! Toen begon ook mijn buik te roepen. Mijn idee is béter!
Toen was mijn hele lichaam in rep en roer. Iedereen scheen ineens een goed idee te hebben.
Jongens, jongens!, probeerde ik ze tot de orde te roepen.
Arm, buik, teen, knie: we horen allemaal tot hetzelfde lichaam. We werken toch sámen? Dat doen we toch al heel lang zo?
Verlegen van schaamte waren ze ineens stil. Voetgeschuifel, gekuch. Ik zei dat wie een goed idee had dat mocht zeggen. Maar één voor één. En dat ik alle goede ideeën op zou schrijven.
…
Vanochtend vond ik een briefje naast mijn bed. Veertien streepjes met veertien ideeën.
Geen één is goed.